Tijdelijke en gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing – werkgevers die ten gevolge van een investering nieuwe arbeidsplaatsen creëren in een steunzone

  • Welke werkgevers komen in aanmerking?

    De werkgevers die onder de wet van 05.12.1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités vallen en die personen tewerkstellen die krachtens een arbeidsovereenkomst beheerst door de wet van 03.07.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of een leerovereenkomst, arbeidsprestaties leveren onder het gezag van een andere persoon, komen in aanmerking voor deze steunmaatregel.

    Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen volgende twee groepen van werkgevers:

    Groep 1 betreft de werkgevers die voldoen aan de voorwaarden om als "kleine en middelgrote onderneming" te worden aangemerkt in de zin van de Europese staatssteunregels: het zijn de werkgevers die in ten minste twee van de laatste drie afgesloten belastbare tijdperken voorafgaand aan het belastbaar tijdperk waarin het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel geldig werd overgelegd, een jaargemiddelde van het personeelsbestand in dienst hebben van minder dan 250 personen uitgedrukt in voltijdse equivalenten en waarvan:

    • de jaaromzet exclusief de belasting over de toegevoegde waarde het bedrag van 50 miljoen euro niet overschrijdt, of
    • het jaarlijkse balanstotaal het bedrag van 43 miljoen euro niet overschrijdt

    Indien de werkgever een vennootschap is, gelden voor de berekening van die criteria de bepalingen van artikel 15, §§ 2 tot 4 van het Wetboek van vennootschappen.

    Indien de werkgever met één of meer vennootschappen verbonden is in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen, wordt de controle van de criteria inzake jaaromzet en balanstotaal verricht op geconsolideerde basis. Wat het personeelsbestand betreft, wordt het aantal werknemers opgeteld dat door elk van de betrokken verbonden vennootschappen jaarlijks gemiddeld wordt tewerkgesteld.

    Indien de werkgever een geassocieerde vennootschap is in de zin van artikel 12 van het Wetboek van vennootschappen wordt de controle op de criteria uitgevoerd door de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van deze vennootschap te verhogen met de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van de geassocieerde vennootschap vermenigvuldigd met het hoogste percentage van de volgende twee percentages:

    Deze steunmaatregel kan enkel worden toegepast door een werkgever waarvan de controle over het kapitaal of de stemrechten, individueel of gezamenlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, voor minder dan 25% uitgeoefend wordt door één of meerdere aanbestedende overheden als bedoeld in artikel 2 van de wet van 15.06.2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten.

    De werkgevers natuurlijke personen moeten aan diezelfde criteria voldoen om te kunnen behoren tot groep 1.

    Groep 2 betreft de werkgevers, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, die niet voldoen aan ten minste één van de voor groep 1 vermelde criteria.

    Voor beide groepen geldt dat de werkgevers die zich in één van de volgende situaties bevinden op het ogenblik van het overleggen van het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel, geen gebruik kunnen maken van deze maatregel:

    • werkgevers waarvoor een aangifte of vordering tot faillietverklaring is ingesteld of waarvan het beheer van het actief geheel of ten dele is ontnomen zoals voorzien in de artikelen 7 en 8 van de faillissementswet
    • werkgevers waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie is geopend zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 31.01.2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen
    • werkgevers die een ontbonden vennootschap zijn en zich in staat van vereffening bevinden
    • werkgevers waarvan ten gevolge van geleden verlies het netto actief is gedaald tot minder dan de helft van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal
    • werkgevers die steun hebben ontvangen die door de Europese Commissie geacht wordt verenigbaar te zijn met de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 01.10.2004 (PB C 244) en die in het geval van reddingssteun de lening nog niet hebben terugbetaald of de garantie nog niet hebben beëindigd en in het geval van herstructureringssteun zich nog steeds in de herstructureringsfase bevinden.

    Deze vrijstelling van doorstorting kan evenmin worden toegepast door werkgevers, ongeacht het feit of zij tot groep 1, dan wel groep 2 behoren, waarvoor een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een besluit van de Europese Commissie die een door een Lidstaat verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard.

    Daarenboven kunnen werkgevers behorende tot groep 2 die zich in één van de volgende situaties bevinden, geen gebruik maken van deze steunmaatregel:

    • werkgevers waarvan voor de laatste twee belastbare tijdperken die het ogenblik van het overleggen van het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel voorafgaan:
      • het totale bedrag van de schulden bedoeld in artikel 88 van het koninklijk besluit van 30.01.2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen hoger is dan 7,5 keer het eigen vermogen zoals bedoeld in hetzelfde artikel, en
      • het bedrag vermeld op de post "Kosten van schulden" bedoeld in artikel 89 van hetzelfde besluit, verminderd met het bedrag vermeld op de post "Opbrengsten van financiële activa" zoals bedoeld in hetzelfde artikel groter is dan de EBITDA
    • werkgevers die dezelfde of een vergelijkbare activiteit, in de Europese Economische Ruimte hebben stopgezet in een periode van twee jaar vóór het tijdstip waarop het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel, werd overgelegd
    • werkgevers die op het ogenblik van het overleggen van het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel, de in dit formulier opgenomen verklaring niet hebben onderschreven waarin het voornemen is opgenomen om geen dezelfde of een vergelijkbare activiteit, in de Europese Economische Ruimte stop te zetten in een periode van twee jaar volgend op de aanvang van de investering.
  • Wat moet er verstaan worden onder het begrip "EBITDA"?

    De EBITDA wordt bepaald door de post "Winst (verlies) voor belasting" bedoeld in artikel 89 van hetzelfde besluit te vermeerderen of verminderen naargelang het kosten of opbrengsten zijn met de volgende in hetzelfde artikel bedoelde posten:

    • kosten van schulden
    • andere financiële schulden
    • opbrengsten uit vlottende activa
    • andere financiële opbrengsten
    • afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa
    • waardevermindering op voorraden, op bestellingen in uitvoering en op handelsvorderingen: toevoegingen (terugnemingen)
    • uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa
    • terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa
  • Wanneer wordt een activiteit geacht vergelijkbaar te zijn met een andere activiteit?

    Een activiteit wordt geacht vergelijkbaar te zijn met een andere activiteit indien beide activiteiten behoren tot dezelfde klasse van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20.12.2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden.

  • Welke investeringen komen in aanmerking?

    De eerste voorwaarde is dat er voor de investering een gewestelijke steun verleend is.

    Voor de werkgevers behorende tot groep 1, luidt de tweede voorwaarde dat de investering:

    • een investering in materiële of immateriële vaste activa betreft die verband houdt met:
      • hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting
      • hetzij, de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande inrichting
      • hetzij, de diversificatie van de productie van een inrichting naar producten die voordien niet in de inrichting werden vervaardigd
      • hetzij, een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande inrichting
    • betrekking heeft op een overname van materiële of immateriële vaste activa van:
      • hetzij, een inrichting waarvan de derde-werkgever krachtens de procedure voorzien in artikel 66 van de wet van 13.02.1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, de sluiting van de vestiging heeft aangekondigd
      • hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag is opgestart, zoals bedoeld in artikel 59 van de wet van 31.01.2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen
      • hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvan de bevoegde rechtbank een vonnis van faillietverklaring heeft gewezen. 

    De derde-werkgever en de onderneming waarvan hiervoor sprake, mogen niet verbonden of geassocieerd zijn op de wijze die is bedoeld in de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen met de werkgever die de overname verricht.

    Voor de werkgevers behorende tot groep 2, luidt de tweede voorwaarde dat de investering:

    • een investering in materiële of immateriële vaste activa betreft die verband houdt met:
      • hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting
      • hetzij, de diversificatie van de activiteit van een inrichting, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend;
    • betrekking heeft op een overname van materiële of immateriële vaste activa van:
      • hetzij, een inrichting waarvan de derde-werkgever krachtens de procedure voorzien in artikel 66 van de wet van 13.02.1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, de sluiting van de vestiging heeft aangekondigd
      • hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag is opgestart, zoals bedoeld in artikel 59 van de wet van 31.01.2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen
      • hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvan de bevoegde rechtbank een vonnis van faillietverklaring heeft gewezen

    én op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend vóór de overname ervan.

    De derde-werkgever en de onderneming waarvan hierboven sprake, mogen niet verbonden of geassocieerd zijn op de wijze die is bedoeld in de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen met de werkgever die de overname verricht.

    De derde voorwaarde heeft betrekking op de ligging van de inrichting waar de investering zal plaatsvinden. De werkgevers behorende tot groep 1 verrichten hun investering in een inrichting gelegen in een steunzone die is opgenomen in de A of B groep van het koninklijk besluit dat de door de gewesten voorgestelde steunzones vastlegt. De A groep bevat steunzones of delen van steunzones die binnen de steungebieden vallen die zijn opgenomen op de regionale steunkaart. De B groep daarentegen bevat de steunzones of delen van steunzones die niet binnen de steungebieden vallen die zijn opgenomen op de regionale steunkaart. De werkgevers behorende tot groep 2 verrichten hun investering in een inrichting gelegen in een steunzone die is opgenomen in de A groep van het hierboven vermelde koninklijk besluit.

  • Welke sectoren zijn uitgesloten?

    Voor de werkgevers behorende tot groep 1 of groep 2, is de maatregel niet van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren:

    • de visserij en aquacultuur, in de mate dat de activiteit is begrepen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11.12.2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad
    • de productie van landbouwproducten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt.

    Daarenboven is voor de werkgevers behorende tot groep 2, de maatregel evenmin van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren:

    • de ijzer- en staalindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, drieënveertigste lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17.06.2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard
    • de synthetische vezelindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, vierenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) Nr. 651/2014
    • de vervoersector zoals bedoeld in artikel 2, vijfenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) Nr. 651/2014, met inbegrip van de daarmee verband houdende infrastructuur
    • de sector van de luchtvaartmaatschappijen en van de uitbating van luchthavens zoals bedoeld in de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (PB C 99 van 04.04.2014, p. 3)
    • de sector van de energieproductie, -distributie en -infrastructuur
    • de scheepsbouwsector
    • de winning van steenkool of kolen, zoals gedefinieerd in artikel 2, dertiende lid, van de voornoemde Verordening (EU) Nr. 651/2014.
  • Wat moet er verstaan worden onder het begrip "inrichting"?

    Onder inrichting moet worden verstaan een plaats die men geografisch gezien kan identificeren door een adres, waar ten minste een activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of zal worden uitgeoefend

  • Welke bezoldigingen komen in aanmerking?

    De steunmaatregel geldt t.a.v. de bezoldigingen die betrekking hebben op een ten gevolge van de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats die binnen een termijn van 36 maanden na voltooiing van de investering wordt ingevuld.

    Een arbeidsplaats wordt als nieuw beschouwd indien de arbeidsplaats in de betrokken inrichting het totaal aantal werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten doet verhogen ten opzichte van het gemiddelde aantal werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten over de twaalf maanden voorafgaand aan de voltooiing van de investering, vermeerderd met de andere door de investering reeds gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Indien de investering de vorm aanneemt van een overname worden alle arbeidsplaatsen als nieuw aangemerkt.

  • Kunnen ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid genieten van de steunmaatregel?

    Een onderneming die erkend is voor uitzendarbeid en die één of meerdere uitzendkrachten ter beschikking stelt van een werkgever bedoeld in FAQ 1, en die voor deze uitzendkrachten bezoldigingen uitbetalen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in FAQ 7, kan in de plaats van voornoemde werkgever genieten van deze steunmaatregel.

  • Welke formaliteiten moeten voor de aanvang van de investering worden nageleefd?

    Voor de aanvang van de investering moet de werkgever een formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel op geldige wijze overleggen bij het bevoegde Documentatiecentrum – Bedrijfsvoorheffing waarin de nodige gegevens of verklaringen worden afgeleverd met betrekking tot de identiteit en activiteit van de werkgever, de opzet en uitvoering van de investering, de datum van aanvang en verwachte voltooiing van de investering en de voor de investering aangevraagde of verleende gewestelijke steun. In het formulier beschrijft de werkgever de verwachte bijkomende arbeidsplaatsen waarbij het verband tussen deze arbeidsplaatsen en de investering wordt aangetoond. In het formulier raamt de werkgever eveneens de loonkosten die verbonden zijn aan deze verwachte bijkomende arbeidsplaatsen en berekent hierop de vrijstelling van doorstorting die op deze lonen zal worden toegepast.

  • Wat moet er verstaan worden onder het begrip "aanvang van de investering"?

    Met de aanvang van de investering wordt hetzij de start van de bouwwerkzaamheden bedoeld, hetzij de eerste juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt, naargelang wat als eerste plaatsvindt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen inrichting verband houden.

  • Wanneer is het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel op geldige wijze overgelegd?

    Het formulier is slechts geldig overgelegd indien uit de op het formulier vermelde gegevens of uit de aan het formulier toegevoegde bijlagen voldoende blijkt dat de werkgever of de door de werkgever verrichte investering zich binnen het toepassingsgebied bevindt van de paragrafen 1 tot 3 van respectievelijk artikel 2758 of artikel 2759, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna WIB 92).

    In het geval de werkgever bij het overleggen van het formulier nog niet beschikt over een bewijs van de toekenning van de gewestelijke steun, wordt het formulier geacht geldig ingediend te zijn indien hij:

    • het bewijs overlegt van de aanvraag van de gewestelijke steun, en
    • het bewijs van de toekenning van de gewestelijke steun aan de bevoegde dienst overlegt binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop het formulier werd overgelegd.
  • Hoeveel bedraagt de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting?

    De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing bedraagt 25% van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in aanmerking komende bezoldigingen.

  • Zijn er beperkingen?

    De vrijstelling van doorstorting mag enerzijds worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de belastbare bezoldigingen die ten gevolge van de invulling van de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats worden uitbetaald en dit gedurende twee jaar vanaf het ogenblik van invulling, en op voorwaarde dat die bedrijfsvoorheffing volledig op de bezoldigingen wordt ingehouden.

    Anderzijds is de vrijstelling van doorstorting per investering beperkt tot een maximum van 7,5 miljoen euro. Voor werkgevers behorende tot groep 2 wordt dit maximum evenwel verminderd met het geheel van bedrijfsvoorheffing waarvoor de werkgever in toepassing van artikel 2759, WIB 92, werd vrijgesteld van doorstorting en van het geheel van de door een gewest aan de werkgever toegekende investeringssteun, in de mate dat:

    • deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering die in hetzelfde bestuurlijk arrondissement werd verricht als een vroegere investering waarop ook de vrijstelling van doorstorting voorzien in artikel 2759, WIB 92, werd toegepast, en
    • deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering waarvan de aanvang is gestart in de loop van drie jaar na de aanvang van die vroegere investering.
  • Kan deze maatregel gecombineerd worden met andere vrijstellingsregelingen van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing?

    Deze maatregel geldt niet ten aanzien van de bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds de bestaande vrijstellingsregeling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt toegepast inzake:

    • overwerk (artikel 2751, WIB 92)
    • de koopvaardij-, de bagger- en de sleepvaartsector (artikel 2752, WIB 92)
    • het wetenschappelijk onderzoek (artikel 2753, WIB 92)
    • de visserijsector (artikel 2754, WIB 92)
    • de sportsector (artikel 2756, WIB 92)

    De nieuwe vrijstellingsregeling kan wel worden gecumuleerd met de bestaande gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting inzake:

    • nacht- en ploegenarbeid (artikel 2755, WIB 92)
    • de bestaande gedeeltelijke vrijstelling in de vorm van een algemene structurele lastenvermindering (artikel 2757, WIB 92)
  • Wanneer wordt deze vrijstellingsregeling definitief?

    De vrijstelling van doorstorting wordt definitief toegestaan nadat:

    • de werkgever behorende tot groep 1 in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het derde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat deze nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste drie jaar behouden is gebleven en deze periode heeft voldaan aan de voorwaarden opgesomd in FAQ 7;
    • de werkgever behorende tot groep 2 in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het vijfde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat deze nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste vijf jaar behouden is gebleven en gedurende deze periode heeft voldaan aan de voorwaarden opgesomd in FAQ 7.

    Indien de werkgever niet heeft aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaats gedurende de voorgeschreven termijn behouden is gebleven, wordt de bedrijfsvoorheffing die werd vrijgesteld van doorstorting, aangemerkt als verschuldigde bedrijfsvoorheffing van de maand binnen dewelke de hierboven beschreven minimale behoudstermijn van respectievelijk drie of vijf jaar is verstreken.

  • Hoe moet deze gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting worden verwerkt in de aangifte bedrijfsvoorheffing (BV)?

    Er moeten twee aangiftes BV worden opgesteld:

    1ste aangifte

    In de eerste aangifte die betrekking heeft op alle werknemers komt in de rubriek "Belastbare inkomsten" het bruto belastbaar inkomen en in de rubriek "Verschuldigde BV", de aanvankelijk verschuldigde BV.

    2de aangifte

    De tweede aangifte heeft betrekking op de werknemers waarvoor de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor steunzones gevraagd wordt.

    In de rubriek "belastbare inkomsten" komen de belastbare bezoldigingen die werden uitbetaald ten gevolge van de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen.

    In de rubriek "verschuldigde BV" komt een negatief bedrag, gelijk aan 25% van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in aanmerking komende bezoldigingen.

    Naargelang de situatie varieert de te gebruiken code in de rubriek "aard inkomen":

    • 81 steunzone (artikel 2758, § 1, eerste lid, WIB 92)
    • 91 steunzone (artikel 2759, § 1, eerste lid, WIB 92)
  • Hoe moet een eventuele terugname van de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting worden verwerkt in de aangifte bedrijfsvoorheffing (BV)?

    Er moet één aangifte BV worden opgesteld.

    In de rubriek "belastbare inkomsten" komen de belastbare bezoldigingen die werden uitbetaald ten gevolge van de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen en die niet meer in aanmerking komen voor de steunmaatregel.

    In de rubriek "verschuldigde BV" komt een positief bedrag, gelijk aan 25% van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de hierboven vermelde belastbare bezoldigingen.

    Naargelang de situatie varieert de te gebruiken code in de rubriek "aard inkomen":

    • 80 steunzone (artikel 2758, § 1, vijfde lid, WIB 92);
    • 90 steunzone (artikel 2759, § 1, vijfde lid, WIB 92).